Overweging op het hoogfeest van Pinksteren (B)
Lezingen: Handelingen 2,1-11; Johannes 15,26v;16,12-15
Ik weet niet hoe het u vergaat, maar door bepaalde stukken muziek kan ik echt geroerd raken. Het prachtige lied van Leonard Cohen, Hallelujah, is daar een voorbeeld van. Het geeft mij een brok in mijn keel. Muziek kan iets raken in onze ziel, dat ons doet beseffen hoezeer wij onderdeel uitmaken van een groter geheel. Kijk maar eens naar het gedeelde enthousiasme bij Concert at Sea, of bij uitvoeringen van André Rieu op het Vrijthof in Maastricht. Muziek geeft ons de ervaring dat we iets delen met elkaar, ook zonder dat we daar de goede woorden voor kunnen vinden. Zelfs wanneer mensen van verschillende nationaliteiten daar samen zijn, ze verstaan allemaal de taal van de muziek.
Misschien is dat wel precies wat er gebeurd moet zijn tijdens dat allereerste Pinksterfeest, waarover verteld wordt in de eerste lezing. De boodschap die de apostelen wereldkundig willen maken klinkt alle aanwezigen, hoe verschillend hun achtergrond ook is, als muziek in de oren. De apostelen zijn zo geïnspireerd, dat zij het goede nieuws over Jezus onmogelijk niet kunnen vertellen. Want Jezus – gestorven in vernederende omstandigheden, maar levend aanwezig onder wie in hem gelooft – daar kunnen ze niet meer over zwijgen. Het aanstekelijke enthousiasme maakt dat alle toehoorders erdoor geraakt worden. Er is een gevoel van verbondenheid, dat groter en krachtiger is dan de aanwezigheid van iedereen afzonderlijk. En als je al een woord kunt bedenken dat deze verbondenheid kan beschrijven, dan moet je denken aan zoiets als een geest die je deelt met elkaar.