20 september 2020

Onmogelijk?

 Overweging bij de 23e zondag door het jaar (A) - Vredeszondag

Lezingen: Jesaja 55,6-9; Matteüs 20,1-16a

Doorgaans zien wij onszelf als mensen die het goede nastreven. We proberen ieder het zijne te gunnen. We helpen andere mensen als ze een beroep op ons doen. We dragen waar mogelijk bij aan goede doelen. We zijn verontwaardigd over het uitblijven van toereikende overheidshulp voor de slachtoffers van de brand in het tentenkamp van Lesbos. We willen zorgvuldig zijn in het scheiden van papier, plastic, GFT en restafval. Kortom, we doen het – met ook onze beperkingen – zo slecht nog niet.

Wijngaard op Samos, Griekenland

En toch kunnen we ons niet laten voorstaan op mensen, die zich aan deze strevingen niets gelegen laten liggen. Want als we zouden willen, dan zouden we gemakkelijk kunnen wijzen naar mensen, voor wie goede doelen, afvalscheiding, hulpvaardigheid en sociale verontwaardiging een heel andere invulling krijgen. Maar de lezingen van deze dag waarschuwen ons ervoor, dat Gods gerechtigheid van een totaal andere orde is dan wat wij daar gewoonlijk onder verstaan. De gewone menselijke waardeschaal wordt op de kop gezet.

Het is met...

Waar komt dit vandaan? Waarom is dat nodig? Kunnen we in onze gewone omgang met elkaar niet volstaan met wat wij onder rechtvaardigheid verstaan? Het is altijd belangrijk om de parabels van Jezus in het juiste kader te plaatsen. Het begint steevast met: Het is met het rijk der hemelen als met… Jezus wil zijn leerlingen iets duidelijk maken over zijn visioen van hoe mensen anders met elkaar kunnen omgaan. Dat visioen noemt hij: het rijk der hemelen. Wat hij daarmee bedoelt, wordt geschetst in een verhaal. Vaak een onwaarschijnlijk verhaal. In het verhaal wordt een perspectief aangereikt dat verder gaat dan wat onze normale omgangsvormen voorschrijven. Het perspectief tilt ons uit boven het alledaagse. Het laat ons zien dat wat wij voor onmogelijk houden toch een kans van slagen heeft. Het reikt verder dan wat wij met ons basale voorstellingsvermogen kunnen bedenken.

06 september 2020

Niet zwijgen

 Overweging bij de 23e zondag door het jaar (A)

Lezingen: Ezechiël 33,7-9; Romeinen 13,8-10; Matteüs 18,15-20

Op Omroep Zeeland Radio komt geregeld een spotje voorbij, waarin 'Goed bezig!' in verschillende toonaarden wordt geroepen. Het is een uitnodiging om via de radio een compliment te geven aan iemand die dat dik verdiend heeft. Soms moet je je ervan bewust worden, dat een compliment echt wel op zijn plaats is, want van de meeste dingen die goed gaan vinden we dat al snel heel normaal. Toch gaat het geven van een compliment ons doorgaans gemakkelijker af dan wanneer we een ander moeten terecht wijzen. Want zo'n terechtwijzing begint met de vaststelling, dat een ander iets verkeerd heeft gedaan. Maar als die constatering zonder gevolg blijft, dan doe je in feite zelf ook iets verkeerd.


Mededogen

De profeet Ezechiël is zich daarvan maar al te goed bewust. In de eerste lezing horen we hoe hij namens God als wachter is aangesteld over het volk van Israël. Hij moet de Israëlieten waarschuwen als ze van het rechte pad afwijken. Het zijn nogal krachtige woorden, waarmee de taak van de wachter wordt omschreven. Als hij niet waarschuwt, dan eist God bij hem het bloed van de boosdoener op. Daarmee wil gezegd zijn: als je onrecht ziet en vervolgens wegkijkt, dan ben je mede schuldig aan het onrecht. Je mag niet zwijgen als je ziet dat de menselijke waardigheid geweld wordt aangedaan. Zeker wanneer dat het geval is bij mensen die zichzelf niet verdedigen kunnen. Denk aan jonge kinderen, onzekere pubers, dementerende ouderen, mensen die de weg niet weten in de bureaucratie of in de snelle digitale wereld, zelfs aan mensen die verslaafd of dakloos zijn. Je mag niet wegkijken. Anders kleeft er ook schuld aan jou.