Overweging op het feest van de Heilige Drie-eenheid (jaar C)
Lezingen: Spreuken 8, 22-31; Johannes 16, 12-15
Het gebeurt wel, dat je een beroep moet doen op iemand die aardigheid heeft in klussen of misschien wel in het bereiden van prachtige gerechten. Maar er zijn ook mensen die je kunnen helpen met het oplossen van een ingewikkeld probleem, omdat ze een goed stel hersenen hebben. En daarnaast zijn er mensen die vanuit een bepaalde wijsheid in staat zijn om bijvoorbeeld een verhitte discussie tot een vruchtbaar gesprek om te buigen. Handig, slim of wijs: ieder mens heeft zo haar of zijn eigen talenten.
Zo nu en dan hebben we ze nodig: mensen die ons de weg wijzen of een richting suggereren waar we zelf nog niet aan gedacht hadden. In het evangelie zegt Jezus zijn vrienden een helper toe, die hen tot inzicht zal brengen. Tot de volle waarheid, zo staat er. Aan dat inzicht ontbreekt het de leerlingen nogal eens, zo weten we uit de verhalen. Denk aan Petrus, die op het cruciale moment niet wil weten dat hij tot de intimi van Jezus behoort. Of aan Thomas, die pas bereid is te geloven nadat hij harde bewijzen heeft. Of aan de leerlingen die onderling ruzie maken over wie van hen de belangrijkste zal zijn.