18 oktober 2020

Niet van onszelf

 Overweging bij de 29e zondag door het jaar (A) - Wereldmissiedag

Lezingen: Jesaja 45, 1.4-6; Matteüs 22,15-21

De persconferentie van afgelopen dinsdag met Mark Rutte en Hugo de Jonge in de hoofdrol hakte er behoorlijk in. Stevige en ook pijnlijke maatregelen zijn nodig om de gevaren van Covid-19 in te dammen. Het is vervelend, dat bijvoorbeeld de amateursport aan banden wordt gelegd. Maar daar is nog wel mee te leven, want je inkomen is er niet van afhankelijk. Lastiger is het voor bijvoorbeeld de café-eigenaar, die de grond onder zijn bestaan ziet wegvallen. Maar ook de bijdragen aan de Voedselbanken wordt bedreigd, doordat er door de strijd van supermarkten tegen voedselverspilling, steeds minder voor ze overblijft. Terwijl veel mensen de ondersteuning van de Voedselbanken nu juist harder dan anders nodig hebben.

Foto: Pixabay.com
Foto: Pixabay.com
De hele coronacrisis stelt ons voor de vraag, hoe wij elkaar nabij kunnen zijn in de onderlinge steun waaraan de behoefte steeds groter lijkt te worden. Dan heb ik het niet alleen over de steun die wij proberen te geven in de vorm van aandacht. Er worden veel extra telefoongesprekken of beeldbelverbindingen gerealiseerd. Er worden kaartjes gestuurd of eens een extra appje om te informeren hoe de ander het maakt. Er worden creatieve oplossingen bedacht om toch maar het onderlinge contact in stand te houden, hoezeer het ook behelpen is.

De goede weg?

Maar op een fundamenteler en dieper niveau gaat het ook om een ander soort solidariteit. De coronacrisis stelt ons voor de vraag, of wij met ons economisch bestel wel op de goede weg zitten? Als puntje bij paaltje komt, zullen veel mensen toch de keuze maken om de eigen welvaart niet te laten aantasten. Want de regering stelt wel steunpakketten ter beschikking voor ondernemers, maar uiteindelijk is het toch de belastingbetaler – u en ik dus, of anders toch wel onze kinderen – die daarvoor moet opdraaien. En zijn wij in dat opzicht bereid om mee te werken aan een solide toekomst voor de cafébaas, de eigenaar van het theater, de uitbater van het restaurant die niet snel kan overschakelen op afhaalmenu's? Zijn wij bereid om de lasten te dragen van de zzp-er, de flexwerker, de pensioengerechtigde die maar nauwelijks kunnen rondkomen? Zijn wij bereid om meer dan tot nu toe steun te geven aan de voedsel- en de kledingbank, aan hulpverleners in de ontwikkelingslanden die vaak onder barre omstandigheden proberen om een menswaardig bestaan te bieden aan de allerarmsten?

Fundamenteel gaat het om de vraag of wij durven nadenken over de vraag: kunnen wij, moeten wij een radicaal andere keuze maken? Een keuze die recht doet aan wie wij als christenen zeggen te zijn? Een keuze die ligt opgesloten in de tricky vraag van de farizeeën en de Herodianen, zoals we die gehoord hebben in het evangelie. Het is de vraag aan wie je gehoor dient te geven. Of nog scherper: aan wie ben je toegewijd?

Toegewijd

Jezus gaat niet mee in dit onzinnige spelletje. Hij speelt de vraag terug. Hij vraagt om een belastingmunt, Romeins geld dus. Deze munteenheid was op het tempelplein, waar de scene zich afspeelt, niet toegestaan. Maar farizeeën en Herodianen moeten toegeven, dat de munt des keizers is. Jezus heeft daar kennelijk geen moeite mee. Wie heerst over de wereld moet ook wereldse middelen hebben om die heerschappij uit te oefenen. Maar, zegt Jezus, er is nog een andere dimensie in het leven van mensen. Een dimensie, waar zijn gesprekspartners totaal geen oog voor hebben. Want behalve belasting betalen moet je ook oog hebben voor wat God toekomt. De vraag die Jezus dus terug speelt is: aan wie ben je uiteindelijk toegewijd?

Het is vandaag Wereldmissiedag. Daarmee wordt onze aandacht gericht op de vele werkers, die overal te wereld de boodschap van het evangelie verkondigen in woord en vooral in daad. Dat gebeurt in de landen waar armoede en onrecht schreeuwen om verbetering van de leefomstandigheden waarin mensen moeten leven. We staan stil bij al die mannen en vrouwen die overal ter wereld het evangelie verkondigen. En zij verkondigen het niet alleen, maar leven er ook naar. Ze zetten zich in voor de armen, de zieken, de mensen die gemeden worden. Daarmee treden ze in het voetspoor van Jezus en betonen ze barmhartigheid zoals Hij ons dat heeft voorgedaan. Zij geven hun leven aan God door het aan Hem toe te wijden. Je aan God toewijden is niets anders dan van betekenis willen zijn voor de mensen om je heen.

Niet van onszelf

Je kunt dus zeggen dat wij van onze naasten zijn. Ons leven is uiteindelijk niet van onszelf, maar van onze naaste. Ons leven krijgt geen betekenis doordat we belasting betalen, maar doordat we barmhartig zijn. En daarmee brengen we het eerste en belangrijkste gebod in praktijk: dat we God liefhebben en gelijktijdig daarmee onze naaste als onszelf. Een geloof, dat niet blijft hangen in mooie woorden of spitsvondige discussies. Maar een geloof dat zich uitwerkt in wat wij voor anderen kunnen en willen betekenen. Zo geven wij het evangelie handen en voeten in ons dagelijks leven. Dat betekent dat we geroepen zijn tot barmhartigheid, tot medemenselijkheid. De kracht van de heilige Geest helpt ons hierbij. Ons leven geven aan onze naasten, aan God, dat maakt ons niet armer, integendeel: het maakt ons menselijker en daardoor rijker. En dan is belasting betalen aan de keizer in wezen een bijkomstigheid. Want meer dan belasting aan de keizer zijn wij barmhartigheid verschuldigd aan ieder die appelleert aan de roep om mens te mogen zijn als wijzelf.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten