Boekrecensie van
Rutger Bregman, De meeste mensen deugen.
Een nieuwe geschiedenis van de mens
(1) Rutger Bregman, De meeste mensen deugen. Een nieuwe geschiedenis van de mens, De Correspondent 2019, ISBN 9789082942187
Een nieuwe geschiedenis van de mens
Anderhalve dag had ik nodig voor een kloeke pil van 521 pagina's. Geen bloedstollende thriller. Geen meeslepende roman. Maar een gedegen historisch werk met een uitgebreid notenapparaat, dat 42 bladzijden omvat. Toegegeven: het boek is heel toegankelijk geschreven. Vlotjes, mag je wel zeggen – al gaat zijn pen een enkele keer ook met de schrijver aan de haal. De meeste mensen deugen (1) is een goed onderbouwde uiteenzetting van Rutger Bregman, waarin hij de focus op al het slechte nieuws dat ons dagelijks bereikt ferm onderuit haalt.
Met veel voorbeelden uit de geschiedenis, uit de sociale psychologie en uit de nodige experimenten (opgezet in psychologische laboratoriumsituaties) laat de schrijver zien dat mensen meer erop uit zijn om elkaar te helpen dan om elkaar in de haren te vliegen – volledig in tegenstelling met de beeldvorming in de media, die ons iets heel anders wil doen geloven. In het eerste hoofdstuk noteert Bregman: 'Ik zal een grote hoeveelheid wetenschappelijk bewijs aandragen waaruit blijkt dat een positiever mensbeeld realistisch is. Tegelijk denk ik dat het nóg realistischer kan worden als we erin gaan geloven.' (p. 31)
Hoe komt het dan, dat we denken dat het bergafwaarts gaat met onze samenleving en met onze beschaving, terwijl de feiten (als je ze maar onder ogen wilt zien) het tegendeel aangeven? Dat komt 'omdat het nieuws over uitzonderingen gaat.' (p. 34) Voorbeeld: 'Een paar jaar geleden onderzocht een team van Nederlandse sociologen hoe media verslag doen van vliegtuigcrashes. Tussen 1991 en 2015 nam het aantal ongelukken gestaag af, maar de aandacht voor ongelukken nam juist toe. Het gevolg: mensen werden steeds banger om in steeds veiligere vliegtuigen te stappen.' (p. 35)
Een rode draad in het boek vormen de tegengestelde filosofieën van Thomas Hobbes en Jean-Jacques Rousseau. Waar de eerste zijn ideeën baseert op de angst die mensen beheerst (voor de ander, voor de dood) en de negatieve gevolgen daarvan voor de onderlinge verhoudingen, pleit de tweede voor het bevorderen van de vrijheid als fundament voor het menselijk samenleven. Rousseau geloofde, 'dat kinderen zo vrij mogelijk moeten opgroeien (een revolutionaire gedachte in de achttiende eeuw).' (p. 73) Bregman wil erachter komen wie van beide denkers het historische gelijk aan zijn kant heeft.
Evolutietheorie
Daartoe gaat hij in het derde hoofdstuk eerst een robbertje knokken met de evolutietheorie van Darwin. De theorie van the survival of the fittest blijkt een verrassende aanvulling te krijgen. Want the fittest moet niet zozeer verstaan worden als 'de sterkste', maar als degene die zich het beste kan aanpassen (to fit). En daarbij is de grootste verrassing wellicht, dat mensen – door hun oogwit, dat niet waarneembaar is bij ruim tweehonderd andere primaatsoorten – elkaars blik kunnen volgen, elkaar in de ogen kunnen kijken, elkaar vriendelijk kunnen aanzien. 'Hoe zouden vriendschap en romantiek eruitzien als we elkaar niet in de ogen kunnen kijken? Hoe zouden we elkaar nog kunnen vertrouwen?' (p. 99) De behoefte aan samenzijn en samenspel is vele malen groter dan de behoefte om elkaar naar het leven te staan. De mens heeft behoefte aan contact, net zoals ons lijf om voedsel vraagt. Bregman concludeert: 'Toen ik dit begreep, vond ik de evolutietheorie niet zo deprimerend meer. Misschien is er geen God, geen schepper of kosmisch plan. Misschien is ons bestaan een bizar toeval, na miljoenen jaren van blinde evolutie. Maar we zijn in ieder geval niet alleen. We hebben elkaar.' (p. 102)
Laat ik het boek van Bregman niet onkritisch de hemel in prijzen. Hij volgt Rousseau graag (te graag?) in de opvatting, dat het opbouwen van de beschaving heeft bijgedragen aan de knechting van de menselijke geest. Toen de mens zich ontwikkelde van jager en verzamelaar naar landbouwer en stedenbouwer, toen dus het bezit en de territoriumdrang zijn intrede deed in de geschiedenis, begon ook de verdediging van dat bezit. Het verwerven van machtsposities en het ontwikkelen van wetgeving hebben grote invloed gehad op de inrichting van samenlevingen, die de verdeeldheid tussen de have's en de not have's in stand hield. Voor een groot deel zal Bregman gelijk hebben in deze opvatting, want 'de geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars.' (p. 145) Maar daarmee gaat hij naar mijn idee toch voorbij aan het gegeven, dat ook in de dierenwereld de territoriumdrift een belangrijke rol speelt in de verhouding tussen soortgenoten. En dat gebeurde, denk ik, al in een evolutiestadium dat veel vroeger ligt dan het begin van de stedenbouw.
Vernistheorie
Misschien wel de belangrijkste passage uit het boek vind ik in het tweede deel, 'Na Auschwitz'. Daarin gaat Bregman in op de vraag hoe dun het laagje beschaving is dat ons handelen en samenleven bedekt. Dit wordt wel de 'vernistheorie' genoemd. Met treffende voorbeelden uit psychologische experimenten en uit de wereld van de gedrukte media laat hij zien, dat het minder erg gesteld is met de menselijke geest dan je zou vermoeden. En dan stelt de schrijver de vraag: 'Waarom keert de vernistheorie steeds weer terug in andere gedaantes? Ik vermoed dat het in de eerste plaats gemakzucht is. Het geloof in onze verdorvenheid is op een vreemde manier geruststellend. Eigenlijk pleit het ons vrij. Als de meeste mensen niet deugen, dan hebben verzet en engagement ook niet veel zin.
'Een zondige menselijke natuur biedt bovendien een makkelijke verklaring voor het kwaad. … Wie daarentegen zegt dat de mens in essentie goed is, moet veel harder nadenken over waarom het kwaad toch bestaat. En die verplicht zichzelf in actie te komen, want dan hebben verzet en engagement wel degelijk zin.' (p. 218)
Een eerste aanzet tot verzet en engagement geeft Bregman in het derde deel van zijn boek: 'Waarom goede mensen slechte dingen doen.' Hij onderzoekt hoe het komt, dat ondanks alle vormen van altruïsme en saamhorigheid er kwade dingen gebeuren tussen mensen. Via een hoofdstuk over hoe empathie verblindt en nog een over hoe macht corrumpeert komt de auteur uit bij het hoofdstuk over de vergissing van de verlichting. Daarin constateert hij een bijna bizarre contradictie: 'Als die filosofen [hij doelt op Adam Smith en David Hume] zo'n scherp oog hadden voor de mooie kanten van de mens, waarom gingen hun verlichte instituties (democratie, rechtsstaat, bedrijfsleven) dan zo vaak uit van een pessimistische blik? Waarom bleven ze een negatief mensbeeld koesteren?' (p. 303) Dat roept de intrigerende vraag op: 'Kunnen we de rede inzetten, ons verstand gebruiken, om nieuwe instituties te ontwerpen? Instituties die uitgaan van een heel ander mensbeeld? Wat als scholen en bedrijven, ministeries en overheden uitgaan van het goede in de mens?' (p. 304)
Andere weg
Bregman gaat dan voorbeelden noemen in deel vier van zijn boek: 'Het nieuwe realisme'. Een organisatie als Buurtzorg, een school waar het speelelement tot intrinsieke motivatie leidt en een werkelijk gedeelde democratie in het Venezolaanse Torres laten zien dat het kan. Het nieuwe realisme is een optiek die uitgaat van het goede in de mens. Dan kan er een samenleving ontstaan 'waar we allemaal (cursivering WH) een aandeel in hebben.' (p. 380)
Dat brengt de schrijver tenslotte tot het zoeken naar een andere weg, een manier van samenleven, waarin de bereidheid tot het toekeren van 'De andere wang' (deel vijf van het boek) geen irreële illusie is. Na een prikkelend hoofdstuk over theedrinken met terroristen zoekt Bregman naar het beste medicijn tegen haat, racisme en vooroordelen. Studies hebben aangetoond 'dat één negatieve ervaring (een botsing, een boze blik) harder aankomt dan een grapje of een helpende hand. … Als we negatief contact beter onthouden, hoe kan contact ons dan tóch dichter bij elkaar brengen? Uiteindelijk lag de verklaring voor de hand: tegenover ieder vervelend incident staat een berg vrolijke interacties.
'Het kwade is sterker, maar het goede is met meer.' (p. 429)
Daarom kan deze bevlogen schrijver afsluiten met de conclusie dat we het zicht op de realiteit verliezen als we onszelf denken te beveiligen in onze eigen loopgraven. 'Dan raken we ervan overtuigd dat een kleine, haatdragende minderheid representatief is voor de rest van de mensheid. … Wie gelooft in het goede van de mens is niet slap of naïef. Wie gelooft en vrede en vergeving is juist moedig en realistisch. … Dat is een oude waarheid. Van de mooiste dingen in het leven krijg je alleen maar meer als je ze weggeeft: vertrouwen, vriendschap, vrede.' (p. 450)
De tien leefregels in de epiloog van het boek doe ik de lezer cadeau. Als je net zo gegrepen bent door het inspirerende boek van Bregman als ik, dan beland je zonder moeite bij p. 476.
__________
(1) Rutger Bregman, De meeste mensen deugen. Een nieuwe geschiedenis van de mens, De Correspondent 2019, ISBN 9789082942187
Geen opmerkingen:
Een reactie posten