20 oktober 2019

Aanpakken en bidden

Overweging bij de 29e zondag door het jaar (jaar C, Wereldmissiedag)

Lezingen: Exodus 17,8-13; Lucas 18,1-8

'Bidden? Welnee, joh. Dat is iets voor softies, hoor. Ik trek zelf mijn plan wel. Ik zorg, dat ik er kom op eigen kracht.' Dit zou zomaar een antwoord kunnen zijn van een willekeurige Nederlander, als je hem of haar in de winkelstraat zou interviewen met de vraag: bidt u wel eens? Bidden lijkt voor veel mensen een bezigheid, die niet meer past bij het levensgevoel van 2019.

Afbeelding: flickr.com
Maar misschien moeten we  niet te snel oordelen. Want bidden is er in vele variaties. We kennen de traditionele gebeden als het Onze Vader en het Weesgegroet. We kennen ook de schietgebedjes tot de heilige Antonius, als we wanhopig naar op zoek zijn iets. We kennen de psalmgebeden, de voorbeden in de kerkviering, of het stille en het meditatieve gebed. Wat al deze vormen van gebed gemeenschappelijk hebben, is dat er altijd een vorm van verlangen in wordt uitgesproken. Verlangen om iets terug te vinden, verlangen naar genezing, naar verbetering van een getroebleerde relatie, naar vrede en verzoening in de wereld waarin wij leven.



Verlangen en bidden

En ook wie zegt, dat bidden iets voor watjes is, herkent volgens mij wel iets van die verlangens. Natuurlijk vertrouwt deze persoon op eigen inzet om relaties te herstellen. Of om genezing te verkrijgen via de medische wetenschap. Maar het verlangen is wellicht toch in zijn denken en voelen aanwezig. Hij noemt het geen bidden, en dat is het misschien ook niet. Maar ik zou de stelling aandurven, dat verlangen en bidden zoiets zijn als twee kanten van één medaille.

Het bidden ontslaat je niet van je eigen verantwoordelijkheid. Je kunt niet alleen maar Gods water over Gods akker laten lopen. Je zult zelf slootjes moeten graven of een drainagestelsel moeten aanleggen, als je de oogst van het land wilt veilig stellen. Die eigen verantwoordelijkheid is in de lezingen terug te vinden: in het gevecht, dat Jozua aangaat met de Amalekieten, in de aanhoudende gang van de weduwe naar de rechter.

Vertrouwen

Maar naast het graven van slootjes rond je eigen akker kun je bidden: om een goede gezondheid of om weersomstandigheden die een mooie oogst bevorderen. Dat zijn factoren die je zelf niet in de hand hebt. Je leeft dan in het besef dat niet alles in het leven te managen is. Op sommige dingen moet je ook maar proberen te vertrouwen. En vaak blijkt, dat jouw diepste verlangen op een heel andere manier wordt vervuld dan je zelf had gedacht.
Het zwaard van Jozua, bijvoorbeeld, in zijn gevecht tegen de Amalekieten wordt gebruikt om te strijden tegen onrecht. Want Amalekieten zijn verraderlijke strijders: uit andere bijbelse verhalen is bekend, dat ze de Israëlieten in de rug aanvallen. Daarbij zijn vrouwen, kinderen en bejaarden – de zwaksten dus – de eerste slachtoffers. Maar met het zwaard alleen zal Jozua de strijd niet winnen. De staf van Mozes moet ondersteuning bieden in de veldslag. In de opgeheven armen – je zou het een gebedshouding kunnen noemen – is ook het verlangen te bespeuren om te leven in een wereld van rechtvaardigheid. Dat verlangen komt niet dichterbij met alleen het zwaard. Het gebed is daarbij onontbeerlijk. En dan nog blijft de strijd tegen het onrecht een vermoeiende opdracht. Mozes' armen worden moe: ze worden ondersteund door twee medestanders. Zo houdt hij het vol, tot het kwaad overwonnen is.

Volhouden

Een andere volhouder is de weduwe uit het evangelieverhaal. Weduwen en wezen konden in die dagen niet terugvallen op een stelsel van sociale voorzieningen. Ze waren aangewezen op de goedgeefsheid van anderen. De voortdurende smeekbede van de weduwe aan het adres van de onrechtvaardige rechter is daarom meer dan alleen het gezeur van een alleenstaande vrouw. Het symboliseert ook de aanhoudende strijd tegen de corrupte rechtspraak, die geen rekening wil houden met weduwen en wezen.

Maar er is in het evangelie een eigenaardigheid, een vreemde vraag waarmee het verhaal eindigt: 'Zal de Mensenzoon bij zijn komst het geloof op aarde vinden?' Wat heeft dat geloof nou te maken met het vragen om recht en gerechtigheid? Veel verhalen uit het Nieuwe Testament hebben te maken met het geloof van de hulpvrager: 'Sta op en wandel; je geloof heeft je gered', 'Je zonden zijn je vergeven, want je geloof is groot'. Geloven is kennelijk de noodzakelijke basis om op een dringende vraag ook een effectief antwoord krijgen. Het geloof, het vurige verlangen, dat het kwade in de wereld niet het laatste woord mag hebben – dat geloof is het fundament om steeds opnieuw te proberen het kwaad te bestrijden.

Aanpakken en bidden

De strijd tegen onrecht is dus een strijd van mensen. We zien dat Jozua oorlog voert om het kwaad te bestrijden, en dat de weduwe blijft aandringen op rechtvaardigheid. Maar deze strijd is net zo goed een strijd van God zelf. Mensen die strijden tegen onrecht moeten daarom beseffen, dat zij de strijd van God strijden. Dat is ook de reden, waarom strijd en inkeer samen moeten gaan. We zien dat terug in het werk van alle mensen met een missie, zowel vrouwen als mannen, die – vanuit hun geloof in gerechtigheid – dienstbaar zijn aan de armen en verdrukten in de derde wereld. Maar ook wij kunnen, in eigen omgeving, die missie handen en voeten geven. Eigen verantwoordelijkheid en gebed, ora et labora, de handen uit de mouwen en een oprecht verlangen, aanpakken en bidden: het zijn twee kanten van één medaille.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten