Overweging bij de 1e zondag van de Advent (jaar B)
Lezingen: Jesaja 63,16b-17.19b; 64,3b-8; Marcus 13,33-37
Claudia is een week naar haar moeder, die woont in het oosten van het land. Voor de gezelligheid, maar ook om een stuk mantelzorg te verlenen. Peter, haar man, moet zich dan even zelf zien te bedruipen. Ja, dat voelt toch anders als moeder de vrouw van huis is. Hij kan meer zijn eigen gang gaan, maar moet tegelijk zelf voor zijn eten zorgen en de was bijhouden. In zo'n situatie kun je de zorg voor het huishouden op twee manieren voor je rekening nemen. Je doet de noodzakelijke dingen om, als Claudia weer thuis komt, gedonder te voorkomen. Of je kunt zorgen, dat ze een warm welkom ervaart, bijvoorbeeld doordat er een bloemetje in huis is en de gezamenlijke maaltijd speciale aandacht krijgt. De eerste houding – zou je kunnen zeggen – is er een van 'op je hoede zijn', de tweede van een hartelijke en warme thuiskomst. De eerste weerspiegelt een gevoel van kilte en onverschilligheid, misschien ook angst, de tweede van toewijding en genegenheid.

De woorden uit het evangelie klinken alsof ze passen bij de eerste houding. Want Jezus begint met woorden die nogal dreigend klinken: 'Weest op uw hoede.' Dat heeft iets van: jezelf schrap zetten, alert zijn op mogelijk gevaar. We kunnen ons afvragen, waarom Jezus zo'n waarschuwende toon gebruikt als hij in gesprek is met vier van zijn volgelingen. De passage die de evangelist Marcus ons vandaag voorhoudt, wordt (als je zijn verhaal verder zou lezen) vrijwel meteen gevolgd door de laatste maaltijd van Jezus en zijn vrienden. En we weten hoe het verder gaat: de gruwelijke lijdensweg met Jezus' dood als voorlopig sluitstuk.