Overweging bij de 18e zondag door het jaar (jaar C)
Lezingen: Pr 1,2;2,21-23; Lc 12,13-21
Als je mij wat beter leert kennen, dan ga je merken dat ik graag dingen verzamel en ordelijk opberg. Boeken, DVD's, foto's, documenten op mijn computer. Van boeken bijvoorbeeld houd ik een lijst bij, zodat ik weet welke en hoeveel ik er heb. Maar er komt een tijd, dat ik een groot deel van de collectie moet gaan opruimen. Gewoon, omdat ik dan de ruimte niet meer zal hebben, of omdat ik degenen die mij naar het crematorium zullen brengen niet wil belasten met het ruimen.
Ik kan dus erg genieten van de aanblik van mijn boekenkast. Maar ik realiseer mij de betrekkelijkheid van de verzameling. Want het leven van een mens is meer dan wat hij bezit.
De man die Jezus vraagt om rechter te zijn tussen hem en zijn broer, lijkt dat niet te beseffen. Hij wil niet eens de hele erfenis in bezit krijgen, maar wel zijn eigen deel veilig stellen. Kennelijk is hij in de veronderstelling, dat Jezus degene is, die daar een rechtvaardig oordeel over kan uitspreken. Maar op de manier die voor Jezus kenmerkend is – met een verhaal dus – maakt hij duidelijk, dat het om andere dingen gaat.
Zichzelf genoeg
Dat verhaal van de rijke, armzalige dwaas spreekt voor zichzelf. De fout van de man is niet, dat hij zijn oogst goed opbergt, of dat hij geniet van de opbrengst van zijn arbeid. Daar is niks op tegen, en daar gaat Jezus ook niet op in. De man blijft echter in gebreke, omdat hij denkt dat hij voor jaren onder de pannen is met zijn rijke oogst. Hij denkt dat hij geheel eigenmachtig over zijn leven kan beschikken. Hij houdt er geen rekening mee dat ditzelfde leven afhankelijk is van andere mensen, afhankelijk ook van God. De man is zichzelf genoeg, en dat is tegelijk ook zijn grootste tekortkoming. Want het is hoogmoed om te denken dat je niemand anders nodig hebt. Tegelijk zit in die houding ook een soort krampachtigheid, omdat de man in kwestie geheel op zichzelf is aangewezen. Hij sluit zich af van andere mensen, hij sluit zich op in zichzelf. En dat is in wezen heel onnozel, want hij vergeet dat het leven een geschenk is. Het is slechts geleend; je krijgt het: van dag tot dag, van moment tot moment. Daarom is deze dwaas, hoe groot zijn aardse rijkdom ook is, helemaal niet rijk in de ogen van God.Alle voorzieningen, die de rijke man getroffen dacht te hebben voor zichzelf, blijken nou juist niet voor hem bestemd te zijn. Wat baat hem dan al zijn geploeter? Precies deze vraag loopt ook als een rode draad door het boek Prediker, waaruit de eerste lezing van deze dag is gekozen. Alles is betrekkelijk, alles is ijdel, zegt Prediker. IJdel zijn alle dingen, die zijn zoals de lucht: dun, vluchtig, ongrijpbaar. De mens moet er zich rekenschap van geven, dat al zijn gezwoeg en gesjouw op den duur geen stand houdt. Want wat hij met werken en inspanning verdient, moet hij uiteindelijk toch afgeven aan anderen.
Doorgeven
En eigenlijk is dat ook precies de betekenis van al onze inspanningen: dat wij de opbrengst ervan, de resultaten, niet voor onszelf houden. Maar dat we ze juist delen met en doorgeven aan anderen. Delen en doorgeven: daar wordt je niet armer van. Eerder rijker, maar dan in de figuurlijke of – als je wilt – in de geestelijke zin. Genieten, duurzaam genieten, is dus eerder gelegen in wat je doorgeeft of weggeeft, dan in wat je enkel voor jezelf houdt. En dat betekent ook, dat je je inspant om zorgzaam om te gaan met wat je wilt doorgeven. Het gaat er dus om te behoeden wat voor jou waardevol is: niet alleen in materiële zin, maar ook in geestelijke of spirituele zin. En dat vraagt soms een andere manier van denken dan gebruikelijk is.Een mooi voorbeeld daarvan hoorde ik ooit uit de cultuur van de Aboriginals in Australië. Het zijn mensen die vanuit hun geschiedenis altijd heel dicht bij de natuur hebben geleefd. Dat wordt weerspiegeld in een mooie uitspraak, die niet alleen weergeeft hoe zij omgaan met hun leefwereld, maar die tegelijk ook iets zegt over hun spiritualiteit. Zij zeggen: 'De aarde is niet van ons, maar wij zijn van de aarde'. Daarmee wordt heel kernachtig weergegeven, hoezeer de mens afhankelijk is van de leefwereld, die hem gegeven is. En tegelijk zit daar de opdracht in om die leefwereld te behoeden en te behouden: voor andere mensen om ons heen en voor de generaties die na ons komen.
Paus Franciscus heeft daarover behartigenswaardige woorden geschreven in zijn encycliek Laudato Si, waarin hij aansluit bij het mooie Zonnelied van die andere, de heilige Franciscus (1182-1226). In de encycliek vraagt de paus aandacht, niet alleen voor de zorg om de aarde maar ook voor de gevolgen van het nalaten daarvan voor de meest kwetsbare mensen, de armen van deze wereld. Zorg voor ons leefmilieu en zorg voor sociale gerechtigheid gaan hand in hand.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten