Overweging op de 30e zondag door het jaar (jaar A)
Lezingen:
Exodus 22,20-26;
Matteüs 22,34-40

Connie Palmen is in 1991 doorgebroken met haar debuutroman
De Wetten. Daarin gaat het over de liefdesrelaties die een vrouw heeft met verschillende mannen. In een interview heeft ze later gezegd: 'Liefde bestaat wel, in allerlei vormen, maar ze is niet zo vanzelfsprekend als ons wordt voorgespiegeld in de romantische literatuur. 't Is hard labeur, afzien. Onze ideeën over liefde en gevoelens zijn trouwens net zozeer aan mode onderhevig als kleren en automodellen. Neem nu de nadruk die tegenwoordig wordt gelegd op zelfontplooiing. Jezelf ten dienste stellen van anderen is er niet meer bij, je moet aan jezelf werken, eerst van jezelf houden voor je van een ander kunt houden... Flagrante onzin, toch. Je kunt volgens mij geen eigenliefde hebben zonder dat een ander je eerst bemind heeft.' (In:
God en vitriool, p. 49, Prometheus Amsterdam 2005)
Dat lijkt mij een hele rake constatering. Je moet ontdekken wat het betekent, dat een ander jou lief heeft, voordat je van jezelf kunnen houden. Anders gezegd: pas als een ander jou accepteert met al je plus- en je minpunten, ben je in staat om ook jezelf te accepteren met je positieve en je negatieve kanten. Als een ander jou neemt zoals je bent, dan kun je ook jezelf nemen zoals je bent.