29 oktober 2017

Het recht van de zwakste

Overweging bij de 30e zondag door het jaar (jaar A)

Lezingen: Exodus 22,20-26; Matteüs 22,34-40

Groep 7 is een leuke klas, maar er zijn twee kinderen die er niet bij horen. Ze liggen eruit. Hun kleren lopen vier jaar achter bij de huidige mode. Maar ook in hun gedrag lijken ze niet in deze groep te passen, want ze leggen moeilijk contact met andere kinderen. En als ze het al proberen, dan gebeurt dat op een stuntelige manier. Hun gevoel voor eigenwaarde is in deze groep niet erg groot. Maar de leerkracht probeert er wel wat aan te doen. In de gymles, als er spellen worden gedaan, zijn zij degenen die de teams mogen kiezen. Op die momenten groeit hun zelfvertrouwen.

Bij de voedselbank Goes

Recht doen

Wat hier gebeurt, is eigenlijk een heel bijbels gegeven. De mensen die niet meetellen, worden heel uitdrukkelijk wel meegeteld. We hebben dat ook gehoord uit de eerste lezing. Het fragment uit het boek van de Uittocht is een gedeelte uit het wetboek van Israël. Dit wetboek is een bijzonder wetboek. Het onderscheidt zich van vele gangbare wetboeken in onze wereld. Het wetboek van Israël gaat namelijk niet uit van het recht van de sterkste, maar van het recht van de zwakste. In dit wetboek wijst God de richting door ruimte te maken voor de vreemdeling, de asielzoeker. Zijn leven heeft voor God even veel waarde, misschien zelfs meer waarde dan het leven van de ingezetene, de gegoede burger. God neemt het op voor mensen, die het niet voor zichzelf kunnen opnemen. In het wetboek van Israël wijst God de richting door recht te doen aan weduwen en wezen. In die tijd konden weduwen en wezen geen beroep doen op de Algemene Nabestaandenwet, zij waren aangewezen op de welwillendheid van de mensen in hun omgeving. Recht doen aan vreemdeling, weduwe en wees komt feitelijk overeen met recht doen aan God zelf.

22 oktober 2017

Belasting of barmhartigheid?

Overweging bij de 29e zondag door het jaar (jaar A)

Lezingen: 1 Tessalonisenzen 1,1-5b; Matteüs 22,15-21

Veel zaken in ons leven regelen we naar eigen goeddunken. Het inrichten van ons huis, de keuze van school, werk en partner zijn dan nog betrekkelijk eenvoudige opties. Soms gaat het om een zeer essentiële keuze, bijvoorbeeld rond abortus of euthanasie. We beschouwen onszelf als de meest geëigende persoon om in allerlei kwesties onze eigen voorkeuren uit te spreken. Je moet je eigen leven leiden en daarbij ook je eigen koers bepalen. In onze tijd is het vrij normaal, dat we over ons eigen leven beschikken. Het leven is toch van ons, nietwaar?

Baas of eigenaar?

Toch is het nog maar de vraag, in hoeverre we baas zijn over ons eigen leven. Baas zijn over je leven is nog iets anders dan eigenaar zijn van je leven. Je bent immers je eigen leven niet zelf begonnen. Je hebt het gekregen. En dan moet je er vervolgens wel zelf iets van gaan maken. Maar ook dat doe je nooit geheel op je eigen houtje. Daar heb je – linksom of rechtsom – anderen bij nodig. In zijn geheel genomen kunnen wij, mensen, dus niet volledig en autonoom beschikken over ons eigen leven. Je kunt je daarom afvragen: behoort het leven ons toe? Of is het juist omgekeerd: behoren wij toe aan het leven? Aan een groter geheel? Aan God misschien? Heel scherp gesteld is de vraag: aan wie ben je toegewijd?

15 oktober 2017

Feest, ondanks alles!

Overweging bij de 28e zondag door het jaar (jaar A)

Lezingen: Jesaja 25,6-10a; Matteüs 22,1-14

Er zijn omstandigheden, waarin je geen enkele aanleiding kunt vinden om een feestje te bouwen.
Iemand kan ernstig ziek zijn met nauwelijks uitzicht op herstel. Mensen worden neergedrukt door de zorg om rond te komen van een minimale uitkering. Als oorlogsgeweld kan je verdrijven uit je vertrouwde woonomgeving met niks om mee te nemen behalve de kleren die je aan hebt. Je kunt als politieke vluchteling maar niet kunt uitleggen aan de vreemdelingendienst, dat je leven niet meer zeker is. Allemaal redenen om maar geen feestje te vieren.

De woorden van Jesaja, die we gehoord hebben in de eerste lezing, waren bestemd voor mensen die
nauwelijks reden hadden om een feestje te bouwen. Rond 540 voor Christus zijn de meeste Joden terug gekeerd uit de ballingschap in Babylonië. Gelukkig weer terug op hun eigen grond, maar het land is totaal verwoest. Vergelijk het maar met de terugkeer van de mensen op Sint Maarten na de verwoesting van de orkaan Maria. Wat ze nu aantreffen is chaos en vernietiging. Alles moet van de grond af aan weer opgebouwd worden.

08 oktober 2017

Nalatigheid

Opinie

In de klassieke kerkelijke opvatting wordt de acedia (ἀκηδία ) gezien als een van de zeven hoofdzonden. Het is de aanduiding voor nalatigheid, verwaarlozing, gemakzucht of traagheid. Wie zich erdoor laat leiden, kiest voor het gemak van de middelmaat. De steeds grotere waardering voor het populisme beschouw ik als een knieval voor deze middelmaat. De meeste leiders van het populisme zien zichzelf als mensen die hun nek uitsteken: 'Ik zeg tenminste, wat anderen niet durven.' Maar als het maaiveld lager en lager komt te liggen, dan is het niet moeilijk om daar bovenuit te komen. Moedig is niet om in spitse oneliners te formuleren, wat het gros van de mensen als overtuiging meent te moeten debiteren. Moedig is het om de eenzame positie te kiezen in de marge, een positie die wars is van middelmatigheid en van het volgen van de mainstream.

Het geluk van de eenzaamheid, een essay van Connie Palmen (opgenomen in de bundel Het drama van de afhankelijkheid [Amsterdam 2017]), is 'bedoeld als verzet tegen een toenemend populisme en de heersende tirannie van de middelmaat, tegen de ophemeling van het populaire, gewone en zogeheten echte, tegen de dictatuur van de comsumentenmarkt, tegen de vulgaire minachting van het uitzonderlijke. … Populisme verpulvert het persoonlijke, is a-historisch en maakt gemeenzaam door het aanwakkeren van vijandschap tegenover het gemeenschappelijke.'(p. 267v)

Ook in onze geloofsgemeenschappen worstelen voorgangers en anderen met het gegeven, dat leden van die gemeenschap meegaan in de zuigkracht van het populisme. Het is niet eenvoudig om daarover in respect en openheid een dialoog te voeren op basis van gelijkwaardigheid. Emoties vormen in deze discussie vaak een krachtiger instrument dan argumenten. Het vraagt moed om desondanks het gesprek aan te gaan. Het hart echter van de evangelische boodschap is erop gericht om mensen niet uit- maar in te sluiten. Dat is niet altijd vanzelfsprekend, laat staan gemakkelijk. Wie deze weg kiest, loopt de kans weggehoond of afgebrand te worden. Maar wie het gesprek uit de weg gaat, moet beseffen dat hij zich bezondigt aan de acedia.

Eerder verschenen in de Nieuwsbrief van de Vereniging voor Pastoraal Werkenden Breda, september 2017

01 oktober 2017

Integer

Overweging bij de 26e zondag door het haar (jaar A)

Lezingen: Ezechiël 18,25-28; Matteüs 21,28-32

Zeg wat je doet en doe wat je zegt. Het is een vuistregel, die nogal eens wordt voorgehouden aan verkoopmedewerkers. Het betekent, dat je betrouwbaar bent en transparant bent in je opstelling naar de klant toe. Deze vuistregel geldt overigens ook voor vele andere instellingen die zich willen richten op hun doelgroep: de servicebalie van de gemeente, scholen in hun contacten met ouders, artsen en andere gezondheidswerkers, pastores en welzijnswerkers. Zeg wat je doet en doe wat je zegt. Betrouwbaar zijn en transparant: we willen het graag, maar het lukt ons niet altijd even goed.

Het verhaal uit het evangelie laat het verschil zien tussen de ene zoon die betrouwbaar wil lijken maar het feitelijk niet is, en de andere die niet betrouwbaar lijkt, maar het wel blijkt te zijn. Het spel van vraag en antwoord tussen Jezus en de religieuze leiders heeft een venijnige ondertoon. De hogepriesters vragen Jezus naar zijn bevoegdheid: wie is hij wel, dat hij mensen geneest, dat hij zonden vergeeft en dat hij een vernieuwend en sprankelend geloof verkondigt? Wie is hij wel? Zij – de hogepriesters en oudsten van het volk – zij zijn toch de bevoegde gezagsdragers?