26 juni 2016

De weg gaan = de weg doen

Overweging bij de 13e zondag door het jaar (jaar C)

Lezingen: 1 Koningen 19,16b.19-21; Lucas 9,51-62

Als je op vakantie gaat, kun je op verschillende manieren je route afleggen. Er zijn mensen die vooral het einddoel van hun reis voor ogen hebben. Daar willen ze bepaalde dingen gaan zien, en om er te komen moeten ze noodgedwongen de afstand afleggen tussen vertrek en aankomst. Er zijn ook mensen, die het einddoel minder belangrijk vinden dan de weg er naar toe. Ze nemen de tijd om onderweg eens goed rond te kijken. Ze laten op zich inwerken wat er tijdens het reizen allemaal te zien is. Ze laten zich verrassen door wat er op hun weg komt. Ze vinden het reizen zelf belangrijker dan het doel waar ze naar toe gaan. Deze twee manieren van reizen – gericht op het doel of gericht op het reizen zelf – zien we terug in de lezingen van vandaag. Ik denk overigens, dat beide aspecten ertoe doen. Het doel is belangrijk, maar ook de wijze waarop je het doel bereikt.

Missie

In het evangelie hebben we gehoord, dat Jezus vastberaden op weg gaat naar Jeruzalem. Hij heeft daar, in het centrum van de joodse godsdienst, een taak te vervullen. Het is zijn missie om daar, in Jeruzalem, Gods liefdevolle genade voor de mensen onder de aandacht te brengen – ook als dat zal leiden tot zijn verwerping en kruisiging. Die doelgerichtheid op de verkondiging van het koninkrijk van God is voor zijn missie van groot belang. Want in Jeruzalem zullen, zo lezen we vandaag, “de dagen van Jezus’ verheffing tot hun vervulling komen”. Met andere woorden: in Jeruzalem komt de missie van Jezus tot een beslissend hoogtepunt.